| ||
| ||
PRAATJES... Dit is een licht kritische beschouwing van een wonderlijke tekst uit 2022 waarmee ik onlangs werd geconfronteerd [1]. De in 2014 aangestelde biograaf [2] van Gerrit Komrij schreef Bou en Ger, een mooie vriendschap die verzuurde ter begeleiding van een separate herdruk van een van Komrijs meest "sympathieke" teksten over Boudewijn Büch, eerder verschenen in zijn boek DEMONEN uit 2003. De biograaf begint zijn verhaal voortvarend in 1975 maar raakt ergens halverwege de draad een beetje kwijt. Ik neem u mee terug naar november 1991, leest u vanaf hier en u krijgt vanzelf alle ellende mee. U zult mijn naam en mijn handelingen een flink aantal keren tegenkomen, daar is helaas niets aan te doen. Eric Schneyderberg - november 2023 | ||
Laat ik beginnen met het uit de weg ruimen van een hardnekkig “misverstand”: Op het moment dat de berichten over de verkoop van Büchs collectie in de pers verschenen, oktober 1991, was Komrij al een maand of drie volledig op de hoogte. Door omstandigheden geholpen heb ik hem op 6 maart 1992 een fax kunnen sturen waarin ik onder meer meldde dat de drukker van de catalogus mij in alle argeloosheid had verteld hoe zijn goede oude vriend Gerrit een halve middag lang, geamuseerd en op zijn dooie gemak bij hem een proefexemplaar van mijn catalogus had zitten doornemen. Het faxverkeer tussen Komrij en mij is verderop in het boekje over maar liefst anderhalve pagina (eenzijdig weergegeven en ingekort) afgedrukt, Komrijs reactie op mijn verwijten heeft de censuur niet overleefd en is strategisch verwijderd. Jazeker, er wordt weer eens stemming gemaakt en er wordt weer eens lulkoek verkocht en dat alles met de gedachte Ach, het is Boudewijn Büch maar. Bemoei je met je eigen zaken, ik hoor het u zeggen. Ben ik mee bezig, het zíjn namelijk mijn zaken, let maar op. Met deze mededeling is hopelijk de toon van mijn commentaren gezet. Okay dan: kom er maar in, Gerrit Komrij! Laat maar eens zien waar je al die tijd aan hebt zitten sleutelen: | ||
Geen idee wat in die tijd zo'n krantje kostte, maar ik zou zeggen: waar voor je geld!
Ik heb mij overigens altijd afgevraagd waarom de vele andere auteurs wiens opdrachten ook in de verkoop kwamen niet reageerden. Waarom hoorden wij niets van Cees Nooteboom, van wie Boudewijn een twee keer zo groot aantal boeken, met nog véél langere en nog véél mooiere opdrachten van de hand deed? Waar waren Hans Warren, A.F.Th. van der Heijden, Hugo Claus, Maarten 't Hart, F.B. Hotz, Judith Herzberg, Theo van Gogh, of, jawel, we gaan hem nog veel tegenkomen: J. Bernlef? Waarom werd Boudewijn niet publiekelijk verpulverd tussen de dijen van een woeste Xaviera Hollander? Waar bleef het vlijmscherpe ollekebolleke van Drs P? Nee, het bleef opvallend stil [3] rond Gerrit en zijn One Man Show. Ik bespaar u het diepgravend commentaar van de biograaf: tien regels wee gewouwel over vriendschap, loyaliteit, zielsverwantschap, bitterheid, verraad, lafheid en de vingers van een hand. Jazeker, het staat er echt allemaal in. Daartegenover zet ik dan deze welbekende uitspraak van Komrij (Bibeb-interview, Vrij Nederland, 1977): Ik vind het fijn als de mensen mij onheus bejegenen. Ik zal ze net zo lang vervolgen tot ze maagzweren krijgen en hun doodskist verkiezen boven hun wandelen op aarde. Kijk, daar kan een mens wat mee, we zijn weer helemaal bij en bladeren door. | ||
Een redelijk omslachtige verklaring en/of ontkenning en/of bevestiging of wat het dan ook is. Het wekt enige argwaan, maar dat kan aan mij liggen.
De vuilnisman, in de oorspronkelijke Bernlef-versie, werd overigens voor het eerst geopenbaard in het voorwoord van de 100e catalogus van de Amsterdamse antiquaar Willem Huijer, mei 1991. Dat is inderdaad vele jaren geleden, maar dan wel gerekend vanaf nu, maar gaat u verder. | ||
Oei! D'r wordt over mij geluld, op naar pagina 28! | ||
Ach, wat lief! Maar wees gerust: ik was niet zo gauw gekwetst, na 15 jaar bij De Slegte had ik zo zoetjes aan alle denkbare vernederingen wel ondergaan, geloof me maar. Maar ik was wel pissig. Pissig vanwege dat stiekeme gedoe bij de drukker en de geniepigheid van het zinnetje, die pissigheid heb ik zo hier en daar geuit. Leuk om te weten dat de sentimenten zijn overgewaaid naar Portugal, jammer dat de postzegels op waren. Misschien is het goed om hier even te melden dat ik ondanks (mogelijk juist dankzij) de op deze pagina’s beschreven perikelen geruime tijd lang op goede, misschien zelfs zeer goede voet ben komen te staan met Gerrit. In de loop der tijd is de term vuilnisman een running gag geworden tussen ons, ik mocht hem er regelmatig graag mee sarren. Dit gegeven maakt de brief voor mij extra grappig. Veel tijd om hier bij stil te staan hebben we niet, want direct hierna worden we geconfronteerd met een tweede “ongelukkige samenloop van omstandigheden”, het zit allemaal niet mee. Wat in beginsel een leuk verhaal had kunnen zijn wordt hier met foutieve details en in verkeerde context afgeraffeld. | ||
Gemiste kans, jammer. Ik ben niet echt in de stemming om op deze plek de werkelijke gang van zaken weer te geven, in de noten [4] vindt u straks een kort maar helder verslag. | ||
Het understatement van het jaar 1992, niets aan toe te voegen. | ||
Anticlimax. Biograaf doet Komrijtje, biograaf doet vuilnismannetje, vuilnisman gekwetst. | ||
Belde ik? Had ik zijn telefoonnummer? En waarom zou ik dan gebeld moeten bellen? Oh, ik faxte, maar viel er nog iets te bewijzen dan? Was de situatie niet duidelijk genoeg? Niet genant genoeg? Ik had er totaal geen baat bij om Komrij in te lichten, integendeel, de vuilnisman had nog een Portugees appeltje te schillen en de literaire roddelrubrieken lagen op de loer. Nee, Komrij belde helaas helemaal uit zichzelf. Hoezo dat dan? Tja, dat leest u allemaal in die ene noot [4]. Ik faxte trouwens wel, maar pas later en om heel andere redenen. Inderdaad, heel veel verwarring naar aanleiding van zo'n kort stukje. Het had leuk geweest als de biograaf nog had vermeld dat Komrij uitgerekend de dag daarvoor voor de derde keer NRC-Handelsblad had misbruikt om met Boudewijn de kachel aan te maken. Een toevalligheidje meer of minder, wat maakt het uit? Hieronder volgen zomaar wat regels uit Komrijs (dit keer iets minder goed getimede) rubriek Een en Ander, 4 maart 1992, met als ondertitel Literaire Zaken: Het wegdoen van iets persoonlijks is een oorlogsverklaring. Er moet heel wat voor gebeuren. Wie dat soort dingen uit honger naar geld versjachert haalt het hele decor voor mooie gebaren en spanning onderuit. Het is geen nobele wraak meer, geen oorlogsverklaring met enig zelfrespect. Het is kruijenieren in andermans vertrouwen. Hoe dan ook, op pagina 29 volgt een weergave van een gedeelte van de eerste fax die ik van Komrij op 5 maart 1992 mocht ontvangen. | ||
De in het boekje afgedrukte tekst is niet compleet, in de originele fax reutelt Komrij nog even door en hij eindigt met: Maar goed, dit is prietpraat die u verder niet zal interesseren. Wat wel van belang is, u zult het begrijpen, is dat u mij hebt beloofd Boudewijn van ons gesprek op de hoogte te stellen. Verdorie, zojuist door Gerrit bevorderd van Vuilnisman tot Postillon d'Amour en niemand die het weten mag. Waar moet dit naar toe? Uiteraard heb ik Boudewijn op de hoogte gesteld van dit alles, maar het interesseerde hem niets, helemaal niets. De gedachte aan wraak, in welke vorm dan ook, waar Komrij zo bang voor was is niet eens bij hem opgekomen. Ik kreeg sterk het idee dat Gerrit van mening was dat alles zo wel in orde was, daar was niet iedereen het mee eens. | ||
De biograaf zet de sokken erin, waarna over de lengte van een volle pagina (niet jokken, het zijn twee halve) een op meerdere plaatsen ingekorte versie van een uitgebreid faxbericht aan mij wordt weergegeven, ogenschijnlijk meer van hetzelfde.
Inkorten betekent keuzes maken en vanzelfsprekend heeft de biograaf die vrijheid, maar door het weglaten van meerdere regels laat hij zich wat mij betreft iets te veel in de kaart kijken. In mijn exemplaar van deze fax staan toch echt dingen als: U zult begrijpen dat ik hierover zo uitgebreid mijmer omdat Boudewijn iets voor mij betekende. Dat u zegt dat uw toon streng is, lijkt me een understatement. Maar ik heb er begrip voor, omdat het uit naam van een vriendschap is. Wel geeft u mij een beetje het gevoel mee dat ik mij puntsgewijs moet verdedigen, en dat is geen aangenaam gevoel. Want ook mijn handelswijze had op een of andere manier betrekking op een vriendschap. Ik ben geïrriteerd geraakt en dan begint men misschien dingen te zien die er niet zijn. U moet dat verschijnsel kennen, want ook uw interpretatie van een ‘vuilnisman-theorie’ en de omstandigheden op de Antiquarenbeurs te Haarlem berusten op een dergelijke irritatie. En dit, altijd en overal zeer bruikbaar: Dat zat toch werkelijk veel simpeler in elkaar. Oei, moet de biograaf gedacht hebben, Gerrit moet aan de bak, dat kunnen we niet hebben. Manipulatie noem ik dat, schaamteloze manipulatie, maar gelukkig maakt Komrij alles weer goed met deze laatste zin: | ||
Daar is-t-ie dan, het Goethe-gevalletje, ik zat er al op te wachten.
Dat gevalletje, dat uiteraard gewoon in Portugal bleef, kwam niet zomaar uit de lucht vallen: het was Komrijs antwoord op mijn per fax gestelde vraag of hij - gezien de omstandigheden - Boudewijn niet een kleine handreiking wilde doen, je bent postillon d’amour of je bent het niet. Maar waar ik doelde op een briefje of telefoontje, desnoods een “papieren” handreiking in de vorm van een paar regels in een van zijn columns, dacht Komrij klaarblijkelijk meteen aan iets concreets. Toen ik dat las dacht ik aan de waard, dacht ik aan de gasten en dacht ik aan Gerrit Komrij: hoog van de toren, over Boudewijn Büch, NRC, 20 november 1991, een letterlijk citaat: Hij wenst gewoon alles, ook het onstoffelijke, verzilverd te zien. We laten het hier even bij. Hoewel bovenstaande mededeling en de hieronder beschreven situatie in één adem genoemd worden, ligt er in werkelijkheid een periode van drie maanden tussen. De druk was dus al enige tijd van de ketel, een niet onbelangrijk gegeven. | ||
Tja, hier had de biograaf dat dikke boek [5] niet voor nodig gehad: dit bericht van Boudewijn bevindt zich gewoon in Komrijs archief.
Deze wel heel strategisch uit verband gerukte regels zijn onderdeel van een uitgebreide fax die Boudewijn verzond naar aanleiding van het feit dat Komrij, zoals ik hem vertelde, een aantal opvallend vriendelijke woorden [6] voor hem over had tijdens zijn eerste bezoek aan mij in de Amsterdamse Kalverstraat, woensdag 27 mei 1992. Dat was een beladen bezoek: Gerrit kwam wat ongemakkelijk de spulletjes ophalen waar in deze tekst zo belachelijk veel om te doen is geweest. Een klein lullig stapeltje boeken, Boudewijn had zijn eigen brief geconfisqueerd en ik had de vrijheid genomen de twee opdrachtexemplaren achterover te drukken. Schadevergoeding. Gerrit kwam voor Boudewijn Büch maar moest naar huis met Dirk Ayelt Kooiman. Dubbele schadevergoeding. | ||
De biograaf vertelt ons waar het Komrij wel en niet om te doen was, maar de biograaf is in de war, heel erg in de war. Er was namelijk helemaal geen bombarie, althans geen bombarie die niet zelf door Komrij en zijn krantenstukjes was veroorzaakt, hij was er namelijk verbazend vroeg bij. NRC Handelsblad had de primeur [7], het berichtje was vrij kort en zakelijk, er wordt geen schrijversnaam - laat staan die van Komrij - in genoemd. In het begin van zijn tekst gebruikt de biograaf dit laatstgenoemde feit nog expliciet om zijn eigen theorieën [8] te ondersteunen, mij zakt hier de broek van af. Over bombarie gesproken: is de biograaf misschien vergeten wat er in 2004 allemaal door Komrij en consorten op poten werd gezet op het moment dat hij zijn collectie, inclusief al die brieven van derden [9] in de verkoop deed? Recepties, tentoonstellingen, speurtochten, tennistoernooien, catalogi, ballonvaarten, missverkiezingen, paginagrote artikelen in de krant over de o zo bijzondere brieven en ansichtkaarten van Boudewijn Büch aan Gerrit Komrij, ik herinner hem er maar even aan. En dan dit citaat uit het voorwoord van de verkoopcatalogus waarin Komrij rept van het ontwikkelen van: [...] een gevoel [...], een immens gevoel […] dat ik van schrijvers die hun manuscripten en brieven hebben verpatst en die ik om die reden altijd had verguisd juist ontstellend hield. Vindingrijke schrijvers waren dat geweest! Weldoeners van de literaire geschiedschrijving en kenners van de markt! Nooit eerder zag ik hypocrisie zo prachtig verwoord! Maar goed, ik ben handelaar [10], mij hoort u verder niet zeuren. In een datzelfde jaar verschenen biografische schets [11] van Boudewijn Büch liet Komrij met betrekking tot het overboord gooien van zijn eerder zo luid rondgetoeterde principes het volgende optekenen: Daarover ben ik van gedachten veranderd, maar toen vond ik dat. Natuurlijk, kan gebeuren. Alles in één keer uit de wereld, nu nog even de schade opnemen, wij lezen mee: [Büch] was erachter gekomen dat boeken die hij met een persoonlijke opdracht aan mij had gegeven door een antiquariaat werden aangeboden. Hij schreef dat ik boter op m’n hoofd had en daar had hij gelijk in. Voor mij was het heel vervelend. Iemand had boeken uit mijn huis in Amsterdam gestolen en die naar De Slegte gebracht. Die dingen waren absoluut buiten mijn wil en tegen mijn zin in de handel gekomen. Degene die dat gedaan had moest ik in bescherming nemen. Bij dat antiquariaat ben ik door het stof gegaan en ik heb die boeken toen teruggekregen. Ik heb er met Boudewijn over gecorrespondeerd. Nadat we beiden hadden gezegd en geschreven wat we ervan vonden, deden we er over deze zaak het zwijgen toe [...]. Op het eerste gezicht een helder en eerlijk verhaal, op één klein dingetje na: Komrij heeft in deze periode NOOIT direct contact gehad met Boudewijn, dat jokt hij; "boter op het hoofd" is nota bene een letterlijk citaat uit een van mijn eigen faxberichten. Als Gerrit Boudewijn iets te zeggen of te vragen had deed hij dat via mij, contact geïnitieerd vanaf deze kant van de Pyreneeën werd genegeerd, zelfs na herhaalde verzending. Ik refereer nog een keer aan Boudewijns "verzoeningsfax" die door zowel Gerrit als twee zeer betrouwbare biografen onder het tapijt werd geschoven en sluit hierbij dit deel van mijn commentaar. Maar dan toon ik u eerlijkheidshalve ook de spreekwoordelijke andere kant van de medaille: Op 28 april 1993 kreeg ik van Komrij een faxbericht over een hier niet uiteen te zetten onderwerp, dat bericht bevatte een P.S. en dat betekent oppassen. En-passant-jes in een gesprek en PS-jes in een bericht zijn altijd linke soep bij Gerrit, dan komen de spannendste zaken bovendrijven. P.S. In zijn laatste interview, in NRC-Handelsblad van 17 april, spreekt BB van brieven van hem aan mij (al zijn brieven nog wel) die ik ‘op de markt’ zou hebben aangeboden. Wat is dit nu weer? Bij mijn weten is er tussen u en mij nooit sprake geweest van brieven, alleen boeken. Laat ik het zo zeggen, Gerrit had gelijk: ik heb zelden iemand zo afschuwelijk UIT ZIJN NEK zien lullen als Boudewijn Büch toen in dat interview met Frits Abrahams. Ik ga niets citeren, ik volg het goede voorbeeld van de biograaf: wegmoffelen die handel! Om kort te gaan: wat geweest is is geweest [12], de heren komen er niet uit, laat gaan. Daar dacht de biograaf natuurijk heel anders over, hopla, pagina 30, bovenaan: | ||
Eens zien, wat zullen we hier mee doen? Gewoon bladzijde omslaan en doen of er niets aan de hand is?
Vind ik geen goed idee, en daar komt bij: op deze pagina staat nog iets waar ik iets aardigs over kwijt kan. Even de hulp inroepen van de biograaf dan maar? Nee, heb ik al gedaan, kreeg ik een NOG groter LULVERHAAL te horen, meerdere zelfs. Op naar het notenapparaat [13], wij gaan intussen gewoon door. | ||
Ik ga de biograaf onderbreken, ik moet iets opbiechten: ik heb hier helemaal niets over te vertellen,
ik wil alleen maar even kwijt dat de oplage van dat boekwerkje geen 9 exemplaren is maar 19, maar dat is spijkers op laag water zoeken.
Daarnaast merk ik op dat de hier uiteengezette hypothese m.b.t. de herkomst van het roofdrukje niet klopt, maar dat zijn mijn zaken niet. De nogal afwijkende theorieën die de biograaf van Boudewijn Büch met betrekking tot dit werkje had ontwikkeld heb ik overigens al eens eerder met u gedeeld, weet u nog? We gaan door met pagina 33 waar de laatste drie regels mij een diepe zucht ontlokken. | ||
Povere blijk? Povere blijk? We negeren deze opmerking, slaan het blad om en belanden op de laatste pagina waar voor mij iets over te zeggen valt. | ||
Treurnis, u leest het zelf, en jolijt omdat ik merk dat de biograaf refereert aan fouten van anderen. De Verzamelde Gedichten van Boudewijn Büch is een boek met een nogal ingewikkelde ontstaansgeschiedenis, waar ik als mede-samensteller en mede-slachtoffer op deze plek niets over kwijt wil. Behalve dan dat het door mijn eigen stomme schuld een afschuwelijk vormgegeven bron van grotendeels nutteloze informatie is geworden waarin Boudewijns dichtwerk volledig kopje-onder is gegaan [14]. Het nut van vermelding van de wijze van verzenden [15] ontgaat me een beetje; wil de biograaf ons wellicht duidelijk maken dat Boudewijn te lui zou zijn geweest om zelf naar het postkantoor te lopen? Voor wat het waard is: het is een van de exemplaren die op mijn verzoek door Boudewijn van extra opdracht werden voorzien, ik (niet hij, maar ik) vond dat Gerrit er ook eentje verdiend had. Met nummer 8 bofte Gerrit eigenlijk nog: Ernst Braches kreeg nummer 9, maar daar zat niet echt een gedachte achter. In Komrijs archief bevindt zich een brief die deze op het eerste gezicht wellicht wat wonderlijke gedachte verklaart: Vila Pouca da Beira, 26 mei 1995 Beste Eric, Ik ben een tijdlang niet onserieus ziek geweest, en ik vraag om je begrip voor het feit dat ik niet eerder van me heb laten horen. Je zult er wel alvast uit hebben afgeleid dat het niet heeft willen lukken met het artikel over Boudewijn. Komrij doelt hier op zijn aan mij gedane toezegging de Verzamelde Gedichten van Boudewijn Büch van een VOORWOORD te voorzien. We lezen verder. Ik heb je bij onze laatste ontmoeting al gezegd dat ik niet de capaciteiten bezit om een doorwrocht artikel over Boudewijns poëzie te schrijven; met wat ik een tijd geleden heb geprobeerd ben ik niet verder gekomen dan wat herinneringen aan ons gezamenlijk optrekken met Ger Kleis en Sub Signo Libelli. Ook als het voltooid was geworden zou het, realiseer ik me, als een voorafje bij zo’n minutieus titanenwerk en monumentale presentatie als die van Ernst Braches als kut op dirk hebben geslagen. Het zou als gelegenheidsartikeltje geheel uit de toon zijn gevallen. Ik sta nog altijd positief tegenover je voorstel, maar het lijkt me nuttiger en minder ontsierend om het eens te doen voorin een uitgaafje in beperkte oplage of bij een catalogus. Met oprechte groet, je Gerrit Komrij Dit alles naar aanleiding van de "povere blijk", niet de verwarren met de "povere blik" die de biograaf ons gunde in zijn archieven. We slaan het boekje dicht en ik strompel op eigen kracht richting apotheose. Gerrits laatste blijk bestond uit het laten herdrukken van nare stukjes, zoals bijvoorbeeld dat hele bijzondere artikeltje uit NRC Handelsblad van 20 november 1991, in zijn in 2005 verschenen bundel Eendagsvliegen. Eerder had ik Komrij al tijdens een ontmoeting in Amsterdam verteld over mijn teleurstelling in verband met een in mijn ogen onnodig kwetsende tekst over Boudewijn, PRAATJES, opgenomen in zijn toen net verschenen boek DEMONEN. Gerrit reageerde begripvol. Niet veel later las ik in de weergave van een vraaggesprek met hem in het Vlaamse weekblad HUMO, 9 maart 2004, het volgende: Ik kwam laatst Eric Schneyderberg tegen, die zich tot stadhouder van Boudewijn Büch op aarde benoemd heeft, en die was woedend over wat ik over Boudewijn geschreven had. Dat begrijp ik niet: als je dat goed leest, is het toch een liefdesverklaring aan die jongen? Waarmee maar weer eens is aangetoond dat Komrij over een scherpe pen beschikte maar met de directe confrontatie minder goed uit de voeten kon. Het feit dat Gerrit Komrij mij op deze manier publiekelijk te grazen heeft willen nemen ervaar ik als koddig, maar tegelijkertijd ook als eervol: Van Vuilnisman tot Stadhouder, het had allemaal veel slechter kunnen aflopen. Eric Schneyderberg - november 2023 NB: Deze gedachten zijn niet opgetekend om Gerrits discipelen op de kast te jagen [16] maar om Boudewijn postuum een steuntje in de rug te geven [17], laat dat duidelijk zijn. Aangaande het gebruik van citaten verwijs ik naar de zogenaamde fair use clausules. ----------------------------- ----------------------------- NOTEN: [1] Op het moment dat ik het idee kreeg om t.g.v. de 100e respectievelijk 75e verjaardag van Gerard Reve en Boudewijn Büch, 14 december 2023, enkele anecdotes op mijn website te publiceren herinnerde ik mij dat er eind vorig jaar een boekje was verschenen over Gerrit Komrij en Boudewijn Büch. Ik schafte het werkje niet eerder aan omdat ik het een nodeloos kwetsende tekst vind en bovendien niet het idee had dat er in dat nawoord iets kon staan dat ik nog niet wist. Uiteindelijk belandde het toch bij mij in de brievenbus. Het boekje in kwestie is: Gerrit Komrij. PRAATJES, met een nawoord door Arie Pos (Leidschendam, Büchmania, 2022), het betreft een separate herdruk over 4 pagina’s van een tekst uit de bundel DEMONEN (Amsterdam, Bezige Bij, 2003), het 27 pagina’s tellende nawoord draagt de titel Bou en Ger, een mooie vriendschap die verzuurde. [2] Eens biograaf, altijd biograaf, overal biograaf, ook waar het side projects aangaat. Geloofwaardigheid voorop, dat is mijn mening. [3] Toch was er sprake van één uitzondering: Dichter/schrijver/archeoloog/vriend/mentor F.L. Bastet, van wie Büch ook enkele boeken van de hand deed, schreef het sonnet Aan een dichter. Het vers werd (onder bij insiders bekend geacht pseudoniem) afgedrukt op de allereerste pagina van de eerstvolgende aflevering van het literaire tijdschrift Maatstaf. Dit zijn de twee meest opvallende regels: Herken het bloedgeld, bijbels als de daad Domweg inhalig in de Kalverstraat Een uiterst stijlvolle, persoonlijke reactie en dat zeg ik zonder enige vorm van ironie. Het is duidelijk dat een dergelijke subtiele aanpak voor Komrij niet doeltreffend genoeg was. Zich bewust van zijn status en de omvang van zijn achterban zette hij in op een (overigens niet geheel geslaagde) "openbare excecutie". [4] Dit is de situatie zoals ik mij die herinner: Op 5 maart 1992 wordt door de inkoper van dienst een plastic tasje (dus geen partij of dozen) met 8 tot 10 boekjes op mijn bureau gekwakt met de toevoeging: Moet jij eens kijken wat ik voor je gekocht heb! Ik zie twee boeken van Boudewijn Büch met opdracht aan Gerrit Komrij, een brief van diens hand, een boek van J. Bernlef (nee, dat laatste is niet waar, dat verzin ik) plus een paar recensie-exemplaren waarvan ik (bijna) alle titels ben vergeten. Dit luidruchtige schouwspel wordt van een afstand gadegeslagen door een toevallig aanwezige collega-antiquaar, die zich met rode konen naar buiten spoedt om ergens telefonisch contact op te nemen met Portugal. Boudewijn Büch komt langs, op weg naar een radio-studio, hij bekijkt het spul, toont geen enkele interesse voor de boekjes, stopt de brief in zijn tas en is weer weg. Ik krijg een opgewonden Gerrit Komrij aan de telefoonlijn. Hij, de vuilnisman en ik voeren een lang gesprek. Komrij legt van alles uit en ik toon begrip, Komrij wil de boekjes terug en ik zeg dat toe: maar niet de spullen van Boudewijn, die waren al verdwenen. Voor de aardigheid luister ik die middag naar De Ronde Tafel van Pam en hoor Boudewijn en passant iets zeggen over de gebeurtenis. Ik stuur Gerrit nog een kort faxje met de mededeling dat ik mijn best zal doen de tam-tam onder controle te houden en iedereen is weer gelukkig. [5] Geen commentaar, doen we een andere keer. Maar nu we het er toch over hebben: tot voor kort wist ik niet dat de biografenziekte besmettelijk was. De biografenziekte, u weet wel, Biografica Fantastica, een op het eerste gezicht onschuldig lijkende aandoening die gepaard gaat met de onbeheersbare drang om tegen beter weten in eigen verhaaltjes te vertellen omdat dat nu eenmaal beter uitkomt. Toch nog iets opgestoken van Gerrits boekje. [6] Omdat Boudewijn hier voor de zoveelste keer te kakken wordt gezet voel ik mij genoodzaakt iets recht te zetten: Komrij heeft tijdens dat bezoek een beetje zitten schmieren en ik heb de inschattingsfout gemaakt om Boudewijn over te halen om eenzelfde soort berichtje terug te sturen. Natuurlijk bleef die fax onbeantwoord, het was onderdeel van een vilein spel. Het maakte Boudewijn allemaal niets uit, hij had z'n best gedaan. Het feit dat Gerrit mij in zijn spelletjes betrok heb ik hem nooit in dank afgenomen. [7] Wellicht een beetje drammerig, maar ik ben d'r niet over begonnen: Naar aanleiding van het eerste korte bericht in NRC Handelsblad stelde het ANP een uitgebreider bulletin op dat in vrijwel alle Nederlandse (en enkele Belgische) kranten werd opgenomen, inclusief AD en Het Paroool. Deze berichtgeving ging hoofdzakelijk over Büchs eigen werk, de namen van Gerard Reve en Gerrit Komrij werden daarin genoemd in het kader van de hoogte van de verzamelwaardigheid. De Volkskrant plaatste op 18 oktober een eigen bericht in de wekelijkse rubriek RUMOER, wederom voornamelijk over Boudewijn, maar met een knipoog (Gerrit Komrij moest even trappen) naar Komrij en zijn vuilnismantheorie. Bij dit artikel werd een van de opdrachten van Komrij aan Büch afgebeeld. Tel daar wat gesar en geëtter van enkele tweederangs stukjesschrijvers (de rubriek Ter Zake in Vrij Nederland bijvoorbeeld) bij op en dan hebben we alle "bombarie" wel gehad. [8] Even terugscrollen: zie het derde tekstblokje, graag gedaan. [9] Voor de goede orde: toen Büch in 1991 mij zijn paperassen aanbood zaten daar GEEN brieven van derden tussen, ik herhaal: GEEN brieven van derden. In 1994 maakte hij een uitzondering voor de brieven van Gerard Reve, ook daar leest u straks alles over op deze pagina. [10] U denkt misschien dat ik jaloers was? Ja, dat was ik ook, stinkend jaloers! Maar daar hebben we het hier toch niet over? [11] Zie: R. Kagie. Boudewijn Büch, verslag van een mystificatie (Amsterdam, Prometheus, 2004), pag. 144. In dit boek is overigens ook sprake van "een knallende ruzie die in de media werd uitgevochten", en dat is een eigenaardige opmerking. Volgens mij zijn er voor een dergelijke ruzie minstens twee duidelijk waarneembare personen nodig en niet, zoals in dit geval, eentje die maar blijft tetteren en eentje die in alle toonaarden zwijgt. Verder heeft deze auteur wat moeite met de chronologie van het conflict, waardoor het hele verhaal niet echt lekker loopt. [12] En dan te bedenken dat het hele verhaal over de verkoop van Büchs collectie niet eens in Komrijs tekst, waarvoor dit nawoord werd geschreven, voorkomt. Het is mij een raadsel waarom het daaropvolgende akkefietje, dat (áls men het al wist) iedereen alweer vergeten is, hier zoveel aandacht krijgt. En wat Komrijs "zwijgen" betreft: een jaar na deze uitspraak verscheen zijn bundel Eendagsvliegen, met daarin een herdruk van twee van die vervelende NRC stukken... [13] Deze noot gaat over oude koeien en slapende honden, dan weet u dat ook. Charles Hofman heeft dit natuurlijk nooit gezegd, dat zuigt de biograaf uit zijn Portugese duim. Hofman had trouwens geen enkele reden om hierover te jokken: Komrij had het echte verhaal al eerder publiekelijk uit de doeken gedaan, raadpleegt u hiervoor het hier in noot [11] genoemde boek. Wat is het nut van deze onzin? [14] Zo, dat lucht op. Het heeft me 28 jaar gekost maar het is er dan eindelijk uit. [15] De voortdurende stelligheid waarmee de biograaf mijn dappere daden beschrijft, ik kan er maar geen genoeg van krijgen. Zou ik dat boek echt opgestuurd hebben? Volgens mij lag het gewoon te wachten in de Kalverstraat tot Gerrit weer eens langs kwam om mooie boeken te kopen en/of zijn manuscripten ter verkoop aan te bieden. Een hersenkrakertje dit, een echt hersenkrakertje, ik weet het echt niet meer. Zou de biograaf het dit keer bij het rechte eind hebben? [16] Ik streef naar nivellering: Gerrit een beetje minder de hemel in prijzen, Boudewijn een beetje minder de grond in trappen, zou dat mogelijk zijn? [17] Boudewijn Büch heeft tijdens zijn leven rare, bijna onvergeeflijke streken uitgehaald. Er zijn heel wat mensen te vinden die zeer goede redenen hebben (of denken te hebben) om hem volledig af te schrijven. Maar daar heeft de rest van Nederland, inclusief mijzelf, geen ene reet mee te maken. Boudewijn heeft mij nooit iets misdaan, integendeel, mijn herinneringen aan hem zijn vrijwel allemaal positief. Als hij er niet was geweest had mijn loopbaan (en daardoor eigenlijk mijn hele verdere leven) er heel anders uitgezien, zoveel is zeker. Ik heb veel aan hem te danken en die dankbaarheid zal ik zoveel mogelijk blijven uitdragen. Ach ja, postume loyaliteit, je koopt er niets voor, maar u zult mij niet horen huilen met de wolven in het bos. En zo zit dat. ---------------------------- ---------------------------- |
||
terug naar de letteren. |
||
|